Procedure vormvrije m.e.r. gewijzigd

18 februari 2021

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan (weer) tegelijk met de procedure voor de vergunningaanvraag worden ingediend.

Voordat een vergunningaanvraag voor het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren kan worden ingediend, moet het bevoegd gezag beoordelen of het plan m.e.r.-plichtig is. Dat gebeurt op basis van de kenmerken, de plaats en het potentiële effect. De te verwachten milieueffecten worden in een aanmeldingsnotitie beschreven.

Sinds juli 2017 gold de plicht voor het indienen van een aanmeldingsnotitie niet alleen voor grote (meer dan 40.000 st. pluimvee) maar ook voor kleine wijzigingen (tot 40.000 st. pluimvee). Er moest eerst een besluit zijn genomen of wel of geen m.e.r. nodig is, voordat de aanvraag ontvankelijk was. Een erg omslachtige en bureaucratische manier omdat op de achterkant van een sigarendoos vaak al kan worden voorgerekend dat de impact nihil is.

Sinds januari 2021 mag voor kleine wijzigingen de aanmeldingsnotitie (weer) tegelijk met aanvraag omgevingsvergunning worden ingediend. Een besluit op de aanmeldingsnotitie is nog steeds nodig, maar de aanmeldingsnotitie mag tegelijk met (of eerder dan) de aanvraag worden ingediend. De beslissing op de aanvraag wordt in ieder geval aangehouden zolang er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen (Wm 7.28, lid 4).

Dit scheelt aanmerkelijk in de doorlooptijd. Het bevoegd gezag dient binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen maar in de praktijk duurt het vaak meerdere maanden.

Voor activiteiten boven de drempelwaarde verandert niets. Als de wijziging van de inrichting de dieraantallen in kolom 2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage te boven gaat dan blijft een besluit op een aanmeldingsnotitie voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning nodig. Is er geen besluit op een aanmeldingsnotitie, dan wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten (Wm 7.28 lid 2 Wm).

Drempelwaarde van kolom 2 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage

Dit zijn de getallen waar het om gaat:

  • 40.000 stuks pluimvee (Rav cat. E, F, G en J)
  • 2.000 stuks mestvarkens (Rav cat. D 3)
  • 750 stuks zeugen (Rav cat. D 1.2, D 1.3 en D 3 voor zover het opfokzeugen betreft)
  • 3.750 stuks gespeende biggen (biggenopfok) (Rav cat. D 1.1)
  • 5.000 stuks pelsdieren (fokteven) (Rav cat. H 1 t/m H 3)
  • 1.000 stuks voedsters of 6.000 vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd (Rav cat. I 1 en I 2)
  • 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav cat. A 1 en A 2)
  • 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 3)
  • 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 1, A 2 en A 3)
  • 1.200 stuks vleesrunderen (Rav cat. A 4 t/m A 7)
  • 2.000 stuks schapen of geiten (Rav cat. B 1 en C 1 t/m C 3)
  • 100 stuks paarden of pony’s (Rav cat. K 1 en K 3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld (Rav cat. K 2 en K 4)
  • 1.000 stuks struisvogels (Rav cat. L 1 t/m L 3)

M.e.r.-plicht

Gaat het aantal dieren de drempelwaarde van kolom 2 van de C-lijst te boven, dan is een milieueffectrapportage verplicht. Dat is het geval wanneer de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan:

  • 85.000 stuks mesthoenders (Rav cat. E 3 t/m 5)
  • 60.000 stuks hennen (Rav cat. E 1 en E 2)
  • 3.000 stuks mestvarkens (Rav cat. D 3)
  • 900 stuks zeugen (Rav cat. D 1.2, D 1.3 en D 3 voor zover het opfokzeugen betreft)